Bekendmaking
Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2022
De raad van de gemeente Leiderdorp;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouder van 16 november 2021 ,
gezien het advies van het Politiek Forum van 13 december 2021;
gelet op het bepaalde in de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2022.
- 1.
-
2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
-
a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
-
b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik, aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
-
a.
-
3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Voorwerp van de belasting
- 1.
- 2.
-
3.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak, in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
-
2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
-
1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
- a.
- b.
- c.
- d.
- e.
- f.
- g.
- h.
- i.
- j.
-
k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;
- l.
- m.
- n.
- 2.
- 3.
Artikel 7 Termijnen van betaling
-
1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
-
2.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, € 75,00 of meer, doch minder is dan € 10.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in maximaal acht termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.
- 3.